Het nageslacht van IJtzen Lieuwes Tamminga en Hiltje Karsjes Kalma

bovendeel met 6 portretten

Het verhaal over de boerderij Groot Humalda geschreven door Meile Y. Tamminga (N144)

Het verhaal over de leeuwarder boerderij "Groot Humalda" geschreven door Meile Y. Tamminga (N144).

Het eerste geslacht op de boerderij vanaf 1864 waren Meile en Grietsje Miedema-Kroodsma. Het tweede geslacht waren schoonzoon en dochter van Meile Miedema nl. Karsjen Ytzens Tamminga (N1) en Dirkje Miedema .

Het derde geslacht was zoon Ytzen Karsjens Tamminga (N14) en zijn vrouw Jitciea de Vries.

Het enigzins onduidelijke originele verhaal is vanuit het Fries overgezet naar het Nederlands. De "vertaling" staat onder het origineel.

1 Het verhaal over de boerderij Groot Humalda geschreven door Meile Y Tamminga

2 het verhaal over de boerderij groot humalda geschreven door meile y tamminga 20150221 1837307038

3 het verhaal over de boerderij groot humalda geschreven door meile y tamminga 20150221 1656290962

4 het verhaal over de boerderij groot humalda geschreven door meile y tamminga 20150221 1057433971

5 het verhaal over de boerderij groot humalda geschreven door meile y tamminga 20150221 1776395748

6 het verhaal over de boerderij groot humalda geschreven door meile y tamminga 20150221 1085143071

 

bron: Lieuwe Tamminga N144-3 en Zwaantje Tamminga N140-1

 

 Het verhaal van Groot Humalda

Op een avond in september 1863, is de in juli 17 jaar geworden Karsjen (N1), oudste zoon van Ytzen Lieuwes Tamminga (N) en Hiltje Karsjens Kalma (N), met een aantal vrienden nog in de weer in de dorpskom van Boksum. Plotseling horen ze: kijk, brand en ja, in het noorden hangen dikke rookwolken in de lucht, al snel gevolgd door hoog oplaaiende vlammen. Wat een vuur, vast en zeker een boerderij en hooibroei, dat zie je wel aan de zwarte rook. Waar zou het zijn? Ik denk niet dat Karsjen (N1) , ik noem hem nu “pake Karsjen”, want het was mijn (onze) pake, er toen die nacht van gedroomd heeft. Maar hij zal er later, zo zullen we ontdekken er vast nog vaak aan gedacht hebben.

De volgende dag werd al gauw bekend dat het één van de 3 boerderijen van het “Leeuwarder Nieuwland” was, maar niet de boerderij van Benjamin Kroodsma., die kenden ze goed in Boksum en ook niet die van zijn schoonzoon. Het was wel hooibroei en de boerderij was tot de grond toe afgebrand. De afgebrande boerderij eigendom van de familie(s) Humalda en/of Eysinga, werd spoedig op de zelfde fundamenten weer opgebouwd en de volgende zomer stond er een nieuwe boerderij, maar is er ook plaats voor een “nieuwe “ boer? Meile Gerrits Miedema tot nu toe boer in Birdaard werd die “nieuwe” boer.

Ik noemde hiervoor Benjamin Kroodsma als één van de boeren van het Leeuwarder Nieuwland en ik zeg er nog bij, hij was de pake van onze beppe Durkje. Hij woonde op de boerderij bij de nu nog bestaande grafkelder, die als een heuveltje met bomen, een gracht en een ijzeren toegangshek, ietwat verloren bij ons in het weiland ligt. Ik schreef al dat zijn dochter en schoonzoon op de tweede boerderij , nu “Nij Humalda”, woonde, maar ook de opvolger, Meile Gerrits Miedema, was met een dochter van Benjamin Kroodsma getrouwd. We kunnen volgens mij met recht over “Aldfaers Groun” (eigendom van de voorouders) spreken.

We gaan terug naar oerpake en -beppe, Meile en Grietje Miedema-Kroodsma , op de herbouwde boerderij midden op het Leeuwarder Nieuwland, adres Stienserdijk, maar in werkelijkheid een kilometer er vandaan. En de weg er naar toe is een modderweggetje, dat tegelijkertijd gebruikt werd voor al het andere vervoer naar aan – en achterliggende stukken land. Ook om vee naar een ander weiland te brengen, koeien die twee keer daags gemolken moesten worden, vaak met paard en wagen, hooi dat naar huis werd gehaald, maar erger nog, stront en gier dat weer over het land moest en… ook toen was er wel eens een natte periode.

Hoe kruidenier en krantenjongen het voor elkaar kregen ?

Volgens mijn vader, Ytzen Karsjens Tamminga (N14), hebben Meile en Grietje elkaar leren kennen in het eerste kerkje van de Afgescheidenen, hoek Vijzelstraat / Noorderweg. (nu slagerij de Bruin). Misschien heeft de geschiedenis zich herhaald in het tweede kerkje van de Afgescheidenen, de Oosterkerk. Feit is namelijk dat zowel Karsjen (N1) als zijn jongere broer Lieuwe (N2), allebei met een dochter van Meile en Grietje getrouwd zijn.

Het verhaal van Lieuwe en Sara vinden we in het “Kalmaboek”. Ik ga nu maar met pake Karst (N1) en beppe Durkje verder.

Hoewel ik pake er nooit over hoorde spreken, kan ik me voorstellen dat hij vaker dan één keer over de brand van 13 jaar geleden dacht. Zou ik te ver gaan, wanneer ik denk dat hij misschien Gods leiding er in beleefde? 

Pake en beppe trouwden in 1876 en werden dan in plaats van Meile en Grietje, boer op Groot Humalda. Ik weet niet of die naam toen al bestond, in ieder geval stond het niet op het huis. In de tijd van pake Karst (N1) komt er door vererving een nieuwe eigenaar. Dat werd nu jonkheer Idzard van Eysinga. Dat is de man die de grote steen met in zwarte letters Groot Humalda, op de voorgevel liet aanbrengen. Op afbeeldingen de we van het voorhuis hebben, is deze steen duidelijk te zien. Hoewel het niet bekend is waar de naam precies vandaan komt, is het wel duidelijk dat het met de familienaam Humalda te maken heeft. In deze tijd kwam samenwerking al meer naar voren, ik noem: samen een betere stier kopen, (pake was een goede fokker), alsook beter en betrouwbaarder veevoeding. Betere afvoer van water (waterschappen), het verharden van modderpaden. Gelukkig werd tussen 1890 en 1895 het Keegsdijkje, toegangsweg naar Groot Humalda, ook verhard. Misschien kan ik ook schrijven: pake Karst (N1) stond aan de wieg van meer dan één coöperatie. Mede daardoor waren zijn zonen er ook al jong bij betrokken en op een ander terrein, de kerk en dan vooral de jongelingsvereniging, ook daar lieten ze zeker hun stem horen.

We komen nu snel dichter bij onze tijd, want in 1910 trouwde Ytzen (N14 ), de oudste zoon met Jitciea de Vries, afkomstig van het “Vierhuis”, de grote boerderij aan de Ee, aan het einde van de Vierhuisterweg en worden mijn vader en moeder (hoe zou ik het anders moeten zeggen) boer en boerin op Groot Humalda. Pake Karst (N1) en beppe Durkje gaan rentenieren aan de Stienserweg/ Troelstraweg.

Veel later schreef heit (vader) een keer: en zo gingen we rustig door met boer zijn tot 1934. Wij willen proberen er achter te komen hoe rustig. Jammer genoeg zijn er geen foto’s van de boerderij uit die tijd, maar we kunnen aannemen dat de schuur gelijk is aan de foto in: Laarzen op de Lange Pijp; Leeuwarden in de Tweede Wereldoorlog van Ype Schaaf, uitgegeven in 1994. De “stookhut” hoorde er al bij, maar de hokken achter de boerderij waren er nog niet. Wel stond er al een bouwvallig varkenshok met uitgang en een bruggetje over de sloot, zodat de varkens in het weiland konden komen.

We zijn tien jaar verder, 1920. Tien jaren van rust? Terwijl de wereld in brand stond? Zeker, Nederland bleef neutraal, maar krapheid en ruimte was ook op de boerderij aan alle kanten te merken. Ook wil ik hier opmerken dat oom Meile (N15) , de broer van heit, slechts enkele jaren boer was en nu het ongewisse vak van soldaat op zijn schouders kreeg. Zijn gezin en bedrijf aan de zorg van pake (Karst N1) en beppe (Durkje), al boven de 70, moest overlaten niet wetend voor hoelang.  

En wat gebeurde er in die jaren op Groot Humalda?

Er werd een dubbele arbeiderswoning bijgebouwd, het oude varkenshok verdween en er kwam een groot modern hok van steen voor in de plaats. Daarnaast een afdak om de wagens en machines onder te schuiven en een wagenhok waarin de “brik” (rijtuig) kon staan. Deze gebouwen zijn duidelijk op de foto in “Laarzen op de Lange Pijp” te zien, maar er is ook nog een zijvleugel aangebouwd met plaats voor 2 x 12 = 24 stuks rundvee. Eigenlijk was er plaats voor 2 x 13 beesten, maar misschien omdat het niet zo goed was dat een melkkoe tegen een buitenmuur op het oosten stond, is er op de zuidkant een húske (wc!)gecreëerd. Hoefde men niet meer naar buiten, zoals overal gebruikelijk was. Namelijk achter de boerderij een húske (wc) op de gierkolk. Wel was het nu meer dan 40 koeienstallen breed, minstens 50 meter, verder. De ruimte die aan de noordelijke kant overbleef was multifunctioneel. Niet te zien, maar wel belangrijk. Er kwam een nieuwe gierkolk met schriftelijke garantie van waterdichtheid. Ik weet niet of het wagenpad (van beton) in de schuur en het eerste beton achter de boerderij ook nieuw was, maar ik denk het eigenlijk wel. Het beton voor het afdak langs, was omstreeks 1930 aangebracht.

Maar ook buiten het erf speelde heit, hoe a-muzikaal hij ook was, zijn partij goed mee.

Een paar voorbeelden:                                                                               

1.de grote stro-persen uit Groningen konden geen prikkeldraad krijgen (ca.1915-1920) ,   zonder dat heit eerst een vergunning afgaf.

2. begin juli 1920 verscheen het eerste nummer van het Fries Landbouwblad en daarin deze keer een bijdrage van Y.K. Tamminga (N14) en zijn vrouw, in de vorm van een advertentie.

     Een geboorteadvertentie, van een op 1 juli geboren gezonde zoon genaamd Meile.

Zoals men mij vertelde, was dat een unicum, want nu 70 jaar later is er nooit weer een geboorteadvertentie geplaatst. Ik kan het ook niet helpen, maar in ieder geval voor de rest van het verhaal, ben ik er nu zelf bij. 

Ik schreef dat heit er een stal voor 24 koeien bijbouwde. Waarom? Vooral vanwege moderner methoden (kunstmest, krachtvoer) konden meer koeien van de zelfde oppervlakte grond, gevoerd worden. Maar de nieuwigheden hadden een ander gevolg. Wanneer in de lente de pinksterbloemen de weilanden wit maakten, wilden wij als kinderen bloemen plukken, maar zo vreemd, het weiland van buurman Miedema stond vol en het weiland van Wassenaar was compleet wit, maar in onze weilanden was bijna geen bloem te vinden. In de stal was nog een bedstede, die gebruikt werd als “zandhok”, voor zand dat wij o.a. op de gladde stallen, de gladde vloer van de stal en op de glibberige “mjuksplanke” (plank naar de mesthoop) strooiden. Heit had als jongen nog wel in het “zandhok” geslapen, maar ik weet nauwelijks dat er een dak op zat. De bedstede was in het hooivak uitgebouwd en het hooi kwam er gewoon overheen. Wat hebben wij, vooral in de winter er vaak in gespeeld. Onze zandbak!

Wanneer men vanuit het voorhuis in de stal stapte, waren de eerste vijf meter zwart geblakerde stenen, overblijfsel van de in 1863 afgebrande boerderij, duidelijk bewijs dat Groot Humalda op de oude fundamenten herbouwd was. Waar het zwartgeblakerde ophield, stond de eerste “byntstile” (gebintstijl), de deuren van het “zandhok” en daar begonnen de hooivakken.

Er stond ook een trap naar de hooizolder. Deze trap kwam precies uit voor het “kamertje” waar wij altijd met zijn vieren sliepen. Ik denk ongeveer 3 bij 6 meter groot, met 1 dakraam, 1 ingebouwd ledikant en 1 los ledikant. Onze Karst (N140), neef Karst (N150), Symen (N141), Gabe (N143) en Meile (N144) waren de vaste “bevolking”, maar nooit meer dan 4 tegelijk.

Maar nog was er te weinig plaats voor het vee. Het jonge vee moest naar de schuur. Een ijzeren hek voor het hooivak langs, waar het vee aan vast kwam. Ze onden er niet door heenlopen maar wel door eten, ik denk een “maaksel” van omke Gerrit de Vries (broer van beppe Jikke) Ze onden nu hooi eten zoveel ze wilden, en men hoefde het vee nu alleen nog maar van water te voorzien. Maar een winter duurt lang en de koeien eten iedere dag. En daardoor kwam er een groot hol onder het hooi waar je, je prachtig kon verstoppen. Dat bracht broer Gabe en mij op het idee (Gabe had het natuurlijk verzonnen!) om op de aller diepste plek, stiekem te proberen of hooi wel wou branden. Gelukkig het wilde niet!

Ondertussen was het 1934 geworden, ik was al “echt” mee aan het werk. Maar dit werd ook het jaar van onrust van heit en van mijn verwachting. De gemeente had de boerderij gekocht en op die plaats zou een vliegveld komen. Wat hield dat in? Er werd alvast een andere boerderij in Achlum gekocht, dan hadden we in ieder geval een toevluchtsoord. Het was 1938 geworden en op 24 juni werd het vliegveld met twee dagen feest, geopend. We wisten nu ook dat we toch op de boerderij konden blijven, hoewel het op een andere manier moest. Immers op een groot deel 600 bij 600 m, mocht geen vee grazen, en het gras moest steeds gemaaid worden. Broer Karst was in 1937 naar de nieuwe boerderij in Achlum vertrokken. Hoe wij verder deze vier jaar door kwamen, was een verhaal op zich.

Groot Humalda, 1938: boer zijn op het vliegveld, andere methoden, land zonder greppels en sloten, veel en vaak maaien. Ook om los gras als bijvoer zowel binnen als buiten te geven, daarom speciale machines en wagens. Maar ook: weer meer vee. Omdat de gemeente zo snel niet kon, liet heit zelf in 1938 een stal bijbouwen, die ook geschikt was voor grasbijvoering. Tot nu toe moest dat met een korf ervoor gesjouwd worden. Dat was een groot fiasco gebleken.

Toch hangt er een veel grotere schaduw boven de boerderij. Het gaat niet goed met mem, al lang niet meer. Lijkt het aanvankelijk met extra rust en versterkende middelen te helpen, het is maar schijn en in de loop van 1938 moet mem opnieuw naar het ziekenhuis. Heit en mem gingen eerst nog door het hele huis, d.w.z. zowel voor als achter, tot de nieuwe stal aan toe, waar de timmerlui nog druk bezig waren.

Zo heeft mem afscheid genomen van Groot Humalda.

Het was 1939 geworden, het begint te wennen en te leren, maar nu kwam van buitenaf een nieuwe dreiging. In Duitsland was die “halfgare” Hitler de baas geworden en dat begon dreigend te lijken. In dat jaar brak de oorlog uit en onze Symen werd soldaat. Er stond een hele rij koeien en omdat tot na de lente er kalveren werden geboren, was het melken een hele toer, temeer omdat ikzelf in februari 1940 ook in dienst moest. Maar er ging iedere dag 1000 tot 1100 liter melk naar de melkfabriek, behalve die ene dag dat de melkauto onder de trein kwam en in de sloot raakte.

Maar dan 10 mei 1940 de gemene Duitse inval! Al vroeg in de ochtend was men bezig vooral met ploegen en andere obstakels het Vliegveld onklaar maken, maar al heel gauw maakten de Duitse jagers er een eind aan en…

daar hadden we geen enkel verweer tegen!!

Twee dagen later draafden de soldaten rondom Groot Humalda, ze bivakkeerden op de hooizolder en eisten ook een kamer op. Ik was er niet bij, ik was nog in Wons om ze te keren! Toen ik 14 dagen later thuis kwam, was de boerderij weer “Duitservrij”, maar de “arbeidershuizen” hadden ze in beslag genomen. Daar zat o.a. een wachtcommandant en was men met man en macht bezig om het Vliegveld weer gebruiksklaar te maken. Alle bewoners moesten een Ausweis hebben. Op het eind van de Keegsdijk stond dag en nacht een schildwacht. Maar… het gras groeide door en het vee moest gemolken worden. Er liepen veel Duitse soldaten om ons heen, ze bouwden en groeven kazematten en nog weer later geschutstorens en dergelijke dingen. Dit bezettingsleger bestond grotendeels uit boerenjongens komend uit Oost en Noord Duitsland, en over het algemeen wel genoeglijk volk. In het veld zelf werd met man en macht ingespannen gewerkt, om startbanen aan te leggen en rondom het veld uit te breiden. Alle hekken werden opgeruimd en we konden bijna nergens meer koeien opsluiten. Een deel ging naar de veemarkt, een deel naar een weiland van iemand anders. Maar toch…. het gras groeide en het maaien moest ook doorgaan. De ene Duitse officier riep, dit gras moet onmiddellijk gemaaid, de andere schreeuwde: wegwezen, wij moeten hier vliegen! Of een andere keer mochten we niet maaien, want er is “luchtalarm”. De derde graskuil bult, een hele hoge, maakten we in de nacht.

Maar ook het wonen werd gevaarlijk en zenuwslopend. Toen wij op een keer bij het luchtalarm bommen zagen vallen en naar het Schapendijkje vluchtten, (we haalden later de pan met “potstro” op en aten het daar) zocht en vond heit een andere mogelijkheid. We mochten overdag in het huis van familie van der Zwaag bivakkeren (Schapendijkje no. 16). Zelf gingen ze voor eigen veiligheid bij familie in de Wouden logeren. ’s Nachts sliepen we bij weduwe Memerda. Ze had een boerderijtje waar nu de Dammelaan begint, heit en de meisjes in de stal en de jongens in de schuur. Maar ons werk/bedrijf is nog op Groot Humalda.

Naast van der Zwaag stond de boerderij (nu Nij Humalda) te koop. Feddema zocht ook veiliger oorden. Op 13-09-1940 werd de akte getekend en tezelfder tijd “gelast” de Vliegveld- commandant heit, om binnen een week Groot Humalda te ontruimen en de burgemeester moest ons maar onderdak verlenen. Gelukkig hadden we nu weer een plek en verhuisden we naar het Schapendijkje. Zo werd na 76 jaar onze familie van de “oude stee” verjaagd, maar we vergaten het niet. Ook al gebruikten de Duitsers het voor opslag, wij plukten en plunderden daar zoveel we maar konden. Een ding hadden wij klaarblijkelijk over het hoofd gezien, iemand vond later in de schoorsteen nog een stukje koeientong! Maar er ging wel meer verloren, alles en iedereen wat er om heenliep was niet even betrouwbaar.

Toch, stond Groot Humalda er nog en toen we een maand later ook de grote   “kuilbulten” moesten opruimen, konden we er nog mooi schaften en een sigaretje roken. Op de “kuilbult” was dat verboden, want er stond een grote benzineopslag naast met altijd schildwachten ernaast. De “kuilbulten” werden voor het grootste deel per kilo verkocht aan de Noordkant (handel in veevoeding) en deels uitgevent. De kuil moest wel in blokken gesneden en op een auto worden geladen.

In 1941 ging de boerderij toch langzamerhand meer uit het zicht, er waren veel meer boeren en (Duitse) bazen in het veld en de behuizing Groot Humalda had er geen functie meer.

Hoewel, de Duitsers deden er nog niet veel mee, we hielden het nog in de gaten. In de winter kwamen we al helemaal niet op het veld en in de volgende lente, 1942, was er heel wat veranderd. Gabe ging trouwen en woonde op het Schapendijkje, heit aan de Harlingerstraatweg 30. En ik zelf zat in Buiksloot (Amsterdam)

Groot Humalda was uit zicht, niet uit het hart!

Dat bleek heel duidelijk toen ik op 9 of 10 juni 1942 van heit een kaart kreeg met:

het zal je leed doen te vernemen dat Groot Humalda hedennacht onder zware druk is bezweken.

Enkele dagen later van Sjoerd een brief met meer bijzonderheden en hij eindigde met:

zo is onze stille hoop, dat we ooit weer op Groot Humalda terugkomen, voorgoed voorbij.

Daarom waren Baukje en ik ook zo blij dat, toen we op onze 40-jarige trouwdag voor het oog van onze hele familie de naam van de nieuwe Tamminga–boerderij mochten onthullen en we konden lezen:

                                             NIJ HUMALDA

Dit verhaal werd in 1994 opgeschreven door Meile (Ytzens ) Tamminga (N144)

Het verhaal van omke Meile (*01-07-1920 - + 17-02-1995) werd in het Fries op de Tamminga-website geplaatst, daarom heb ik het ”hertaald”, zal ik maar zeggen, in het Nederlands. Sommige Friese zegswijzen en woorden waren niet zo eenvoudig te vertalen, vandaar mijn term hertalen.

Tegenwoordig bieden archieven en kranten veel van hun materiaal digitaal aan en.

zo ontdekte ik een artikel uit de Leeuwarder Courant van 09-05-1938 onder de kop:

Begin van brand op Groot Humalda; krachtig optreden van de brandweer voorkwam erger.

Dus nog een keer brand, maar nu gelukkig zonder fatale afloop!

Het populaire, tweewekelijks verschijnende ’t Kleine Krantsje (1964-1997) is met speciale toestemming van Fenno Schoustra, nu online beschikbaar via het Historisch Centrum Leeuwarden (HCL).

’t Kleine Krantsje; voor Leeuwarden en de wijde wereld er omheen, zoals de ondertitel aangeeft, bevat vele historische verhalen betrekking hebbend op Leeuwarden.

Ook hierin is wel het één en ander over en van Tamminga’s te vinden.

Zwaantje Tamminga (N140.1)